De vanginstallatie

Waaruit bestaat de vanginstallatie?

De vanginstallatie bestaat uit twee parallel aan elkaar opgestelde slagnetten die vanuit de schuilhut bediend kunnen worden met een lange treklijn. Ze bestrijken tijdens de vangst een oppervlakte van ongeveer 20 X 10 meter en bevinden zich op ongeveer 200 meter afstand van de schuilhut. Hieronder leest u de uitgebreide informatie over de vanginstallatie.

Het traditionele ganzenvangen voor wetenschappelijke doeleinden is nog op een paar plaatsen in Nederland te vinden, met name in uitgestrekte grasland gebieden. De vanginstallatie bestaat uit twee parallel aan elkaar opgestelde slagnetten, die vanuit de schuilhut bediend kunnen worden met een lange treklijn. De slagnetten worden van oudsher vaak aan weerszijden van een smal slootje of een greppel opgesteld. De netten slaan bij het dichttrekken naar de buitenzijde toe (dus van het slootje of de greppel af) zodat ook de ruimte tussen de netten (het wak) niet door de netten bestreken wordt. Normaal gesproken wordt er bij het vangen maar één net gebruikt. De netten worden vaak noord-zuid gelegd, zodat in dat geval het best gevangen kan worden met wind uit westelijke richting (met zacht weer) of met wind uit oostelijke richting (met vorst).

De netten worden met de hand gebreid waarbij een maaswijdte wordt aangehouden van ongeveer 9 centimeter. De netten zijn ongeveer 20 meter lang en ongeveer 10 meter breed, soms iets groter. De netten worden aan de ene zijde vastgemaakt aan een bovenlijn en aan de andere kant aan de onderlijn. Deze onderlijn wordt met korte stalen pinnen vastgezet in de bodem. De bovenlijn van het net is aan beide uiteinden bevestigd aan een lange rij van stalen trekveren. De buitenste trekveren zitten vast aan een stevig in de grond verankerde paal. Ongeveer halverwege tussen de trekveren en het net zit aan de bovenlijn een katrol bevestigd. Langs de kortste zijden van een net wordt een ijzeren stang (staf) ingegraven – dus twee stangen met daartussen het net. Beide stangen zijn ongeveer 2,20 meter lang en worden aan de ene zijde op een scharnierende torsieveer geplaatst, die door middel van een verankering vast zit in de bodem. Aan de andere uiteinden van de stangen zit een groef waarop de bovenlijn in gespannen toestand geplaatst wordt. Het net wordt opgevouwen in een gegraven sleuf gelegd. Daarna worden ook de stangen waarop de bovenlijn van het net reeds gespannen zit eveneens in een gegraven sleuf neergelaten en onder een pal geplaatst. Het opgevouwen net en de stangen – welke zich dan onder het maaiveld bevinden – worden vervolgens zorgvuldig gecamoufleerd met kort gemaaid gras. Het vangbereik van de netten zijn zichtbaar vanuit de schuilhut gemarkeerd door omgekeerde graszoden welke er op afstand uit zien als molshopen. Als wilde ganzen zich op het gras binnen het vangbereik van de netten bevinden trekt de ganzenvanger hard aan die treklijn waarbij de stangen onder de pallen uit worden getrokken en het net met kracht over de nietsvermoedende wilde ganzen wordt getrokken.

100_0188

Plaats een reactie