Wanneer is het ganzenvangen ontstaan?
De vraag is, wanneer, hoe en op welke wijze het ganzenvangen nu precies ontstaan is. Het antwoord op die vraag is dat we dat niet precies weten. Wel weten we uit het reisverslag van Gerrit de Veer, die in het jaar 1596 meevoer aan boord tijdens de expeditie van Willem Barentsz om een noordoostelijke doorvaart te vinden, dat het ganzenvangen toen al bestond. Hieronder leest u de uitgebreide informatie over de historie.
Tijdens de tocht in 1596 meert het schip aan op Spitsbergen, waar de expeditieleden broedende wilde ganzen aantroffen. In die tijd wist men niet precies waar de wilde ganzen vandaan kwamen die ieder jaar in ons land overwinterden. Naar aanleiding van de ontdekking van de broedende ganzen, geeft Gerrit ter Veer in zijn reisverslag aan hoe er op het eiland Wieringen in de kop van Noord-Holland ieder winterseizoen van deze ganzen gevangen werden. Hoewel het op Wieringen destijds om rotganzen ging, die langs de zoutwaterlijn in het water gevangen werden, is het aannemelijk dat er op het einde van de 16e eeuw op het land ook ganzen gevangen werden, met een vergelijkbaar systeem zoals onze ganzenflappers daar thans nog gebruik van maken.
Ganzenvangers in de Eempolders met lokganzen in hun schuilhut in de jaren ‘40
Wie begonnen ermee en waarom?
Het ontstond uit pure overlevingsdrang; gevangen wilde ganzen leverden niet alleen vlees op maar waren ook gewild als ruilhandelswaar, een bron van inkomsten dus. Lang niet iedereen was en is geschikt voor het ganzenvangen. Degenen die er vroeger mee begonnen werkten in het hooiseizoen als losse landarbeiders bij een boer of hadden zelf een klein boerderijtje. Dat was echter onvoldoende om hun gezinnen daarvan te kunnen onderhouden zodat zij naar extra bronnen van inkomsten zochten. Vaak leefden zij daarnaast ook nog van de visvangst en ook werden er hazen en konijnen gestrikt als extra bron van inkomsten. Als de omstandigheden daarvoor gunstig waren begonnen sommigen ook als ganzenvanger. Ganzenvangen is echter een vak apart; je moest beschikken over het juiste gevoel en de juiste mentaliteit en bestand zijn tegen extreme weersinvloeden. De meesten hielden het na verloop van tijd dan ook niet vol.
Van noodzakelijke jachtbuit naar wetenschappelijk onderzoek
Hele gezinnen hebben in het verleden kunnen bestaan dankzij de bron van inkomsten die de gevangen ganzen als jachtbuit opleverden. Ganzenvangers hadden er vanuit dat oogpunt dan ook geen moeite mee om gevangen ganzen te doden.
Hoewel ganzenvangers er ook vandaag de dag geen moeite mee zouden hebben om enkele gevangen ganzen als jachtbuit op te eten, zijn ganzenvangers geen ‘killers’. Dat blijkt met name uit de tijd van de overgangsregeling die ontstond in 1954 toen ganzenvangers konden kiezen, of de gevangen ganzen te laten ringen door wetenschappers, die in die tijd geïnteresseerd raakten in de trekroutes van wilde ganzen, of de gevangen ganzen als jachtbuit zelf op te eten en/of te verkopen aan de poelier. Het grote verschil bij het wetenschappelijk onderzoek was, dat de gevangen ganzen na het omdoen van een pootring weer vrijgelaten konden worden en zo in leven bleven. De uitbetaalde prijzen van de wetenschappelijke instituten en de poeliers waren overigens ongeveer gelijk. Hoewel er rond 1954 en de jaren erna ongetwijfeld nog wel eens een gevangen gans als jachtbuit in de ‘pot’ zal zijn beland, kozen alle ganzenvangers er onverminderd voor om de ganzen te laten ringen met een pootring van het Vogeltrekstation. Ze hadden er toch meer vrede mee dat ze in leven konden blijven, dan ze te doden als jachtbuit.
Ongeveer vergelijkbaar met de bekende schrijver en schilder, Sir Peter Scott die een verwoed waterwildjager was in de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw, maar geleidelijk stopte met jagen en ganzenonderzoeker werd omdat hij vond dat hij genoeg ganzen geschoten had. Hij richtte langs de Engelse kust een groot natuurreservaat voor ‘zijn’ geliefde ganzen in, wat thans nog bestaat.
Ganzenvangers bij hun schuilhut langs de Maas in de jaren ‘30