Ganzenvangen, meer dan een ordinaire passie
Hieronder zal ik proberen te beschrijven, aan welk profiel een ganzenvanger mijn inziens moet voldoen, om het ganzenvangen vol te kunnen blijven houden.
Tegenwoordig komen er mensen van allerlei pluimage op bezoek bij de ganzenvangers, gewoon om een dagje te kijken of om mee te helpen. Vaak zijn dit de vogelaars, sportvissers, jagers, buitenmensen, ganzenwetenschappers, ringers van het Vogeltrekstation, of iemand van de lokale krant die een reportage met een foto in de krant wil plaatsen. Na afloop zegen deze ‘kijkers’ steevast; “wat hebben jullie toch een mooie hobby”. Maar bij zo’n oprecht gemeende opmerking wordt wel vergeten dat er dagen, soms zelfs weken niet gevangen wordt. Een ganzenvanger moet zes of zeven dagen in de week rond zeven uur, ruim voordat het licht wordt in de polder zijn om alles op tijd gereed te maken. De meeste kijkers die een dagje op bezoek komen verschijnen in de regel pas twee uur later, als alles gereed is. Tijdens vorstperioden moeten iedere ochtend eerst de slagnetten, de lijnen en de stokken, die dan aan de grond vastgevroren zitten, vorstvrijgemaakt worden. Je vingers blijven daarbij dan soms letterlijk aan het metaal plakken. Tijdens mist als de vangplaats vanuit de hut niet zichtbaar is kan er niet gevangen worden. Maar een ganzenvanger verlaat zijn post nooit en wacht, desnoods de hele dag, tot het weer ‘licht’ genoeg wordt om te kunnen vangen. Ook tijdens storm, regen of snijdende kou staat de ganzenvanger de hele dag ‘vangklaar’. Dan zijn er ook nog de vele frustraties. Helikopters, straaljagers, vliegtuigjes of wandelaars met honden die de juist omlaag gelokte wilde ganzen weer de lucht in jagen. Dan nog maar niet te spreken over overvliegende reigers die de lokganzen de stuipen op het lijf jagen omdat hun silhouet gelijkenis vertoont met die van een zeearend. Als een reiger te dicht in de buurt van de lokganzen komt, wat regelmatig gebeurd, dan kun je de lokganzen daarna door de hele polder kan gaan zoeken of in het ergste geval voorgoed kwijtraken. Nee het leven van een ganzenvanger tijdens het vangseizoen gaat in het algemeen bepaald niet altijd over rozen. De vraag die al snel rijst is, maar waarom doen ganzenvangers het dan? Het antwoord erop lijkt simpel, omdat we het misschien toch leuk vinden? Dat antwoord geldt misschien wel voor de wetenschapper en andere mensen die onze vangplaatse een dagje komen bezoeken. Zij vinden het leuk om te zien hoe wij ganzenvangers er mee bezig zijn. Is het dan een passie zoals bij vogelaars, sportvissers of jagers? Nee, in mijn opinie is het zoveel meer bij een ganzenvanger dan een ordinaire passie. De reden dat een ganzenvanger de ontberingen en de teleurstellingen volhoud komt voort uit een onweerstaanbare passie die veel dichter bij de oermens is gelegen. Een voorbeeld: Toen ik de verhalen van de oude ganzenvangers over vroeger hoorde hoe ze “geelbekken” (taigarietganzen) vingen, werd de drang om deze legendarische vogels zelf te vangen zo onweerstaanbaar groot dat ik er ’s nachts wakker van lag en er bijna overspannen van werd. Ik had gewoon geen keus, ik moest en zou ze zelf ook ooit een keer vangen. Helaas komen ze in Nederland bijna niet meer voor. Om ze te vangen moest ik dus 1000 km reizen, compleet met mijn lokganzen en vanginstallatie, wat dus ook gebeurde in 2007. Een heel ander voorbeeld: Laat een levende muis voor een huiskat los en zie wat er gebeurd. Ook al heeft zo’n huiskat misschien nog nooit een muis in het echt gezien of heeft hij op dat moment geen honger, het oerinstinct zal vroeg of laat een onweerstaanbare drang bij de kat opwekken om de muis te vangen of op zijn minst om met de muis te ‘spelen’. Diezelfde onweerstaanbare drang hebben echte ganzenvangers ook. Deze haast obsessieve drang om ganzen te vangen zorgt er voor dat ganzenvangers ondanks de ontberingen en de teleurstellingen dit werk kunnen volhouden. Daarin onderscheiden ze zich van gewone buitenmensen met een ordinaire passie. Zo was het vroeger en zo is het nu nog steeds.
Aan het vangsysteem valt niets meer te verbeteren
Slagnetten werken mechanisch en anders dan bij kanonnetten komen er geen explosies aan te pas. Vermoedelijk is het een uitvinding van de oude Grieken die mogelijk rond de jaartelling al slagnetten gebruikten bij het vangen van (zang)vogels. Waarschijnlijk hebben de Romeinen tijdens hun veldtochten de techniek van het vangen met slagnetten naar centraal Europa gebracht. Een slagnet werd van het moment van uitvinden tot aan de tweede wereldoorlog gespannen ‘op de rek van het touw’ zoals de pees van een boog gespannen wordt. Bij het ‘overhalen’ van het net ontspande het touw zich en wierp met behulp van twee scharnierende stokken het net met een boog snel enkele meters verderop. Vogels die binnen het vangbereik zaten werden door het ‘overvliegende’ net gevangen. De touwen waren gemaakt van organisch materiaal (hennep). Het touw was daardoor onderhevig aan weersinvloeden; het kromp bij regen en zette uit bij droog weer en vorst. Ook werd het touw jaarlijks geconserveerd met teer. Ganzenvangers waren in het vangseizoen continu in de weer om de slagnetten opnieuw te stellen vanwege de veranderde spanning op het touw door de weersinvloeden. Thans werken ganzenvangers nog met dezelfde slagnetten, alleen zijn de touwen vervangen door staalkabels en wordt het slagnet op spanning gebracht met stalen veren. Het vangbereik is daardoor vergroot tot ongeveer acht bij twintig meter. Tot de tweede wereldoorlog bedroeg het vangbereik tien bij drie meter.
Toen ik in 1998 als voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Ganzenvangers aantrad en het jaar daarop zelf ook aan de slag ging als ganzenflapper was ik nog zo naïef om te denken dat ik het vangsysteem wel zou kunnen verbeteren om het vangsucces te vergroten. Die naïviteit valt te verklaren omdat mijn voorvaderen geen ganzenvangers waren. Ganzenvangers die van kinds af aan opgegroeid waren met het systeem hadden blijkbaar niet zoals ik de drang om uit te zoeken waarom het vangsysteem zo werkte of om het te verbeteren. Op het moment dat ik er zelf mee begon stond ik er dus nog helemaal blanco in. Voordat ik zelfstandig begon was ik natuurlijk eerst in de leer geweest bij ervaren vangers. Maar omdat ik er graag achter wilde komen, waarom het systeem zo werkte, probeerde ik alles opnieuw uit. Ik heb zelfstandig ganzen gevangen in Zeeland, in Noord-Brabant, in Friesland, op drie plaatsen in Duitsland en in Hongarije en zo ben ik er achter gekomen welke evolutie het vangsysteem doorgemaakt heeft. Maar ook dat het vangsysteem al lang geleden uit geëvolueerd is. Voor een buitenstaander, of iemand die met het vangsysteem opgegroeid is, zal het gewoon een simpel verzonnen systeem lijken, maar dat is het beslist niet! Daar kom je pas achter als je ‘blanco’ begonnen bent zoals ik en het ambacht zelfstandig beoefent. Over het hele systeem is nagedacht van het begin tot het einde. Het is generaties lang stukje voor stukje verbeterd. Zo ben ik er ook achter gekomen dat het vangsucces van vele factoren afhangt en niet van de kunst van het ganzenvangen alleen. Wie de persoon was die er ooit mee begonnen is, weten we natuurlijk niet. In het verhaal op de subpagina “De evolutie van het vangsysteem” heb ik hem Klaas genoemd. Tijdens mijn leerperiode als zelfstandig vangend ganzenvanger, waarbij ik er toen pas achter kwam hoeveel er eigenlijk bij de techniek komt kijken, voelde ik mij sterk verbonden met de pioniers die het ganzenvangen ooit lang geleden bedacht hebben. Ik kreeg daar ook een bepaald beeld bij. Dat beeld heb ik beschreven in het fictief verhaal op de subpagina “De evolutie van de ganzenvanger”. In mijn beleving benadert dat heel dicht de werkelijkheid van hoe het ganzenvangen ontstond en hoe de generaties erna het evolueerde. Tot na de tweede wereldoorlog maakten vele generaties dankbaar gebruik van de uitvinding van het ganzenvangen als overlevingstechniek. Vandaag de dag maken vele (internationale) wetenschappelijke instituten nog dankbaar gebruik van het zeer klein groepje overgebleven traditionele ganzenvangers die deze oer methode om te overleven nog van hun vaders leerden en die zich door hun veldkennis, hun kijk op natuur en hun gevoel voor cultuur, duidelijk onderscheiden van de moderne mens die zich in zijn eerste levensbehoefte van alle gemakken heeft voorzien. Vlees ligt tegenwoordig tenslotte gewoon in de schappen van de supermarkt.
Ganzenvangers bij hun schuilhut in Friesland in de jaren ‘60