De lokganzen

Bij de traditionele vangst van ganzen met slagnetten wordt gebruik gemaakt van in gevangenschap geboren lokganzen. Deze handtamme lokganzen zijn door de ganzenvanger getraind om vanuit de schuilhut naar de vangplaats te vliegen om zo overvliegende wilde ganzen aan te trekken en naar de vangplaats te lokken. Hieronder leest u de uitgebreide informatie over de lokganzen.

Ganzenvangers maken bij de traditionele vangst van wilde ganzen gebruik van handtamme in gevangenschap geboren lokganzen.  Buiten het vangseizoen worden de lokganzen bij de ganzenvanger thuis, binnen een omheind perceeltje grasland gehouden. Daar wordt het de lokganzen zo comfortabel mogelijk gemaakt om te bevorderen dat ze zich voortplanten. Dat is van groot belang omdat de ganzenvanger in het vangseizoen moet kunnen beschikken over complete lokganzen families met jongen. Het perceeltje is voorzien van een waterput, waar de ganzen kunnen drinken, wassen en paren. Ook worden er soms kunstmatige voorzieningen als nesthokjes aangebracht, om de nesten en broedende ganzen te beschermen. Het paringsritueel van de lokganzen vindt plaats in het water. De vrouwtjes leggen na verloop van tijd 4 tot 8 eieren en broeden die afhankelijk van de soort, in 24 tot 30 dagen uit. Vanaf het moment dat de jongen uit het ei gekropen zijn, vangt er een drukke periode voor de ganzenvanger aan. Intensief contact tussen de opgroeiende ganskuikens en de ganzenvanger is zeer belangrijk. Als de jonge ganzen volwassen zijn moeten ze in principe zo tam zijn dat ze het voer uit zijn hand komen eten.

In het vangseizoen worden de beste lokgans families meegenomen naar de vangplaats in een uitgestrekte graslandpolder. De genten (meestal 3 of 4 stuks) en leiders van de ganzenfamilies krijgen een leren tuigje om het lichaam. Met een touw van ongeveer een meter lang, wat aan de ene kant aan het tuigje van de gent vastzit en aan de andere kant met een pen in de grond wordt bevestigd, worden de genten tussen de slagnetten op het “wak” vastgezet. Thuis heeft de ganzenvanger dit al vaak geoefend en net als een geit die aan een touwtje wordt vastgezet wennen ook de genten er snel aan, dat hun actieradius tijdelijk beperkt is. De slagnetten slaan naar buiten uit – van het wak af –  zodat de lokganzen altijd in de veilige zone verblijven. Het wak bestaat uit een greppel of een ondiep slootje (of bij het ontbreken daarvan worden ook wel bakjes ingegraven) waaruit de lokganzen kunnen drinken en wassen en ook wordt er rijkelijk voer uitgestrooid om het de lokganzen zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Als het water in de greppel of het slootje bevriest slaat de ganzenvanger een wak in het ijs zodat er altijd ‘open’ water voor de ganzen beschikbaar blijft. Vandaar dat het stukje land waar de lokganzen tijdens een vangactie verblijven, dan ook “het wak” wordt genoemd. Het altijd beschikbaar zijn van ‘open’ water op de vangplaats oefent vooral tijdens vorstperioden ook veel aantrekkingskracht uit op de wilde ganzen.

De jonge ganzen die voor het eerst op de vangplaats actief zijn moeten eerst nog getraind worden. Dat begint simpel door ze eerst vertrouwd te laten worden met het vangsysteem door ze samen met hun moeder (die gans wordt genoemd) vrij los te laten lopen bij de gent op het wak. Op het wak wordt rijkelijk gestrooid met voer en ook door de beschikbaarheid van water om te drinken en te wassen voelen de jonge lokganzen zich er snel op hun gemak. De moedergans houd haar jongen bij elkaar en zal altijd kort in de buurt van de gent verblijven. Na verloop van tijd haalt de ganzenvanger de slagnetten een keer over om de jonge ganzen er aan te laten wennen. De oudere ganzen die al vaker bij de vangst zijn betrokken kijken daar niet meer van op en grazen gewoon door of doen zich tegoed aan het uitgestrooide voer als het net op enige meters afstand “overslaat”.  De jongen kijken bij de eerste keer dat de slagnetten overgehaald worden nog een beetje argwanend toe, maar bij de tweede of derde keer zijn ook zij er aan gewend en slaan er geen acht meer op. Vanaf dat moment weten de jonge ganzen evenals de oude lokganzen dat al wisten, precies het vangbereik van de slagnetten, zodat ze zich op dat stukje land niet meer zullen begeven. En dat is dan ook precies de bedoeling. Op het moment dat de jonge ganzen voldoende aan de slagnetten gewend zijn, lokt de ganzenvanger met een beetje extra voer zijn ganzen naar de draagkooien – ook wel wouten genoemd. Thuis heeft de ganzenvanger dat al vaker geoefend. De lokganzen lopen op die manier uit zichzelf de draagkooien in. De lokganzen worden in de draagkooien door de ganzenvanger naar de hut gebracht die op ongeveer 200 meter afstand van de vangplaats is gelegen. De draagkooien kunnen op verschillende manieren worden vervoerd. Of ze worden aan een juk gehangen en op de schouders van de ganzenvanger gedragen. Ook zijn er ganzenvangers die zelf een handkar hebben gemaakt en in sommige gevallen worden de lokganzen ook op een vlot naar de schuilhut vervoerd.  Bij de hut aangekomen worden de ganzen in hun vaste verblijfkooien die in de schuilhut staan overgeladen. Daarna kan het invliegen van de jonge lokganzen naar de vangplaats beginnen. Daarbij gooit de ganzenvanger eerst de moedergans van een familie vanuit de hut tegen de wind in op. Zij vliegt vanuit de hut op richting de vangplaats naar haar gent. Onderweg naar de vangplaats trekt de gans de aandacht van de gent door luid te roepen. De gent beantwoord op zijn beurt en roept terug. Op dat moment worden ook de jonge lokganzen losgelaten en instinctief volgen zij hun moeder naar de vangplaats. Ook zij maken onderweg daar naar toe veel kabaal. De moeder gans die voorop vliegt land keurig bij haar gent op het wak en haar aansnellende jongen volgen door het sterke familieverband  automatisch haar voorbeeld. Het invliegen van de jongen neemt enkele dagen tot twee weken in beslag. Als ze het goed onder de knie hebben kan het vangen beginnen. Het schouwspel van de op het wak invallende lokganzen lokt de overvliegende wilde soortgenoten naar de grond – wat precies de bedoeling is. Om de aan de grond gelokte wilde ganzen te kunnen vangen moeten zij binnen het vangbereik van de slagnetten komen. Soms landen de wilde ganzen enkele tientallen meters van de vangplaats af. Ook dan spelen de lokganzen een grote rol. Het schouwspel van de lokganzen: het oppikken van het uitgestrooide voer, het wassen van de veren en het met gestrekte hals opdrinken van het aanwezige water nodigt de wilde ganzen uit om daar eens een kijkje te gaan nemen. Nieuwsgierig geworden lopen de wilde ganzen na verloop van tijd op de lokganzen af. Afhankelijk van waar ze precies geland zijn lopen zij dan met een beetje geluk, precies de vangplaats op. Met een harde ruk aan de treklijn kan de ganzenvanger het slagnet vanuit de schuilhut overhalen.

Vroeger werd er bij de ganzenvangst op het land voor zover bekend uitsluitend met rietgans lokganzen gewerkt. Op oude foto’s van ganzenvangplaatsen die voor de tweede wereldoorlog werden gemaakt zijn uitsluitend rietganslokkers te zien. Vanaf de tweede wereldoorlog nam ook het gebruik van kolganslokkers bij de ganzenvangst toe. Doordat de vangsten thans voor het overgrote deel uit kolganzen bestaat, heeft het gebruik van kolganslokkers ten opzichte van rietganslokkers de overhand gekregen.

Ganzen WS 013

35

Plaats een reactie